Sommige mensen in deze tijd proberen de glans weg te nemen van de gezegende Nadjdī daʿwah en beweren dat het een daʿwah van takfīr en geweld was. Deze oneerlijke mensen zoeken de meest vreemd uitvluchten om deze daʿwah in een kwaad daglicht te stellen en spelen daarbij met geschiedkundige gebeurtenissen, de specifieke context ervan en pakken selectief wat hen uitkomt.
– Lees als pdf –
Men meent ook te kunnen beweren dat de tijdsperiode waarin de Nadjdī daʿwah opkwam eigenlijk helemaal geen slechte periode was qua religieuze beleving in Nadjd, maar ook daarbuiten en dat de mensen die de daʿwah van de Imām en Mudjaddid (heroplever) en zijn zonen en kleinzonen een warm hart toedragen overdrijven in hun visie op de daʿwah en de staat van de islamitische wereld.
We zullen hieronder een aantal Imāms citeren die in dezelfde tijd als al-Imām Muḥammed bin ʿAbd al-Wahhāb V leefden of kort erna en kijken wat zij zeiden over hun tijd en de staat van de Ummah in die periode!
En bij Allāh ligt het succes![1]
Het eerste vraagstuk: Hetgeen waarmee de Shaykh kwam en zijn volgelingen heeft de verplichting opgeheven voor de Ummah.[2]
Het is het recht van de ʿUlamāʾ van de daʿwah al-Salafiyyah dat men getuigd van hun voortreffelijkheid, en niet dat men andermans fouten in het begrip (van hun werken) aan hen toeschrijft. Want zij waren degenen die een verplichting voor de Ummah op zich namen die verwaarloosd was.
- De uitspraak van al-ʿAllāmah ʿAbd al-Raḥmān al-Saʿudī toen hij gevraagd werd over de ʿUlamāʾ (uit) Nadjd, dus hij zei in: (Madjmūʿ al-Fawāʾid wa Iqtinād al-Awābid) bij profijt 111:
“Weet o mijn broeder dat het verplicht voor jou is om liefde te hebben voor alle ʿUlamāʾ van al-Nadjd en van hen te houden en om dichter bij Allaah te komen hiermee en hen te onderscheiden van alle gelovigen door waarmee Allaah hen uitgezonderd heeft in kennis en Imān en het onderwijzen en daʿwah en het opstaan voor de farāʾiḍ kifāyāt (collectieve verplichtingen) waarmee zij de verantwoordelijkheid voor alle gelovigen overnemen, en dit zijn er erg veel. En dat jij deze deugden en goede punten voor jou ziet en daarmee ook weet dat zij zoals alle mensen zijn. Van hen komt, wat van mensen komt en neem hetgeen wat kritiek op hen met zich meebrengt, als dit werkelijk zo is, en het meeste (van de kritiekpunten) is niet correct, zet dit tegenover hetgeen wat zij hebben aan goede punten en deugden, dan zul jij zien dat dit minder is (dan hun goede kwaliteiten).”
Hetgeen de deugden verduidelijkt van deze edele Imām, Shaykh al-Islām en zijn volgelingen, die opgestaan zijn met de daʿwah naar al-Tawḥīd, in woord- en daad, is hetgeen waarmee de ʿUlamāʾ van de Islām zich excuseerde voor het niet (kunnen) opstaan met de verplichting waarmee de Imām van de daʿwah opstond. Dit vanuit de tekortkoming van deze edele ʿUlamāʾ in de daʿwah naar al-Tawḥīd vanuit kennis, met angst (voor de mensen), zonder het handelen en (zonder) de mensen te confronteren.[3]
- De Jemenitische geleerde, en zijn naam is Ismāʿīl al-Djarāʾī, V stuurde (een brief) naar de Shaykh al-Imām en vroeg om de realiteit van zijn daʿwah, dus hij zei (in al-Durar al-Saniyyah 1/99):
“En de mensen zijn verdeeld over jullie tussen degene die kritiek uit en die jullie prijst. En hetgeen mij blij maakt over jou is: Het vestigen van de Sharīʿah in het einde van deze tijd en tijdens de vreemdheid van de Islām, en jij roept ernaar op, en vestigt haar fundamenten[4]. En ik zweer bij Allah bij wie er geen Ilāh is waard om aanbeden te worden buiten Hem, dat door hetgeen waar wij ons op bevinden bij ons volk, wij niet kunnen waar jij wel toe in staat bent van het verduidelijken van de waarheid en openlijk daʿwah doen.”
- Al-ʿAllāmah Ṣiddīq Ḥasan Khān V uitte zijn onvermogen in Qatf al-Thamr 107 in het afwijzen van de ketterijen van de aanbidders van (de personen in) het graf:
“O Allāh ik neem afstand bij U voor wat zij doen, en wij vragen U om ons op te schrijven bij degenen die hun dwaling afwijzen, degenen die hen oproepen (dat te laten), en wij vragen Uw vergiffenis voor onze tekortkoming, en U kent ons onvermogen om het zwaard en de speer (op te nemen),[5] en het te gebruiken tegen hen en (ons onvermogen) met de tong om hen te adviseren en hen hiermee op te roepen. Behalve in kranten en schrijfwerken, en alle Lof is voor Allaah in iedere toestand.”
- Al-ʿAllāmah al-Ālūsī V zei in (Rūḥ al-Maʿānī 11/98):
“En bij Allaah de Verhevene wordt het beklag gedaan in een tijd waarbij de wind van onwetendheid stormt, en de golven van dwaling razen, en het schip van de Sharīʿah zinkt en al-Istighāthah (noodhulp vragen) bij een ander dan Allāh voor redding als voorwendsel genomen wordt. En al-amr bil maʿrūf (het gebieden van het goede) is niet mogelijk voor degenen die de situatie kennen (waar wij ons in bevinden) en kwaadaardige type mensen, afgedwaalden, verhinderden het afwijzen van het kwaad.[6]”
- Al-ʿAllāmah al-Ṣanʿānī V zei bij het geven van een excuus aan degenen die stil bleven in Taṭhīr al-Iʿtiqād 53:
“Dus niet iedere stilzwijgen is instemming, want voorwaar deze verwerpelijke zaken zijn ingesteld door degene die het zwaard en de wapens in zijn handen heeft en het bloed van de dienaren en hun bezittingen zijn onder zijn tong en pen en hun eer is onder zijn uitspraak en woord. Dus hoe kan een individu van onder de individuen versterkt worden om hetgeen te verwerpen van wat hij wilde (verwerpen)?”
- Al-ʿAllāmah al-Shawkānī V zei over degenen die seizoenen neemt om mazarāt[7] te bezoeken om er Istighāthah (noodhulp zoeken bij een ander dan Allāh) te verrichten en ervoor te slachten, (in Nayl al-Awṭār, 4/131):
“Dus o ʿUlamāʾ van de Religie! o koningen van de moslims! Welke beproeving is erger voor de Islām dan al-Kufr? Welk kwaad is meer schadelijker (voor de Islām) dan het aanbidden van een ander dan Allāh? En welke rampspoed waarmee de moslims getroffen worden is gelijk aan deze ramp? En welk kwaad is meer verplicht om af te wijzen dan het afwijzen van deze duidelijk Shirk?!”
En hij zei in al-Durr al-Naḍīd fī Ikhlāṣ Kalimah al-Tawḥīd, blz.28:
“En kijk naar een zaak van de zaken van het pad dat zij volgen, dit is het tegengaan van het Boek van Allāh en van de Sunnah van de Boodschapper van Allāh ﷺ vervolgens (proberen wij) hun (te) leiden naar het terugkeren ervan naar hetgeen Allāh en Zijn Boodschapper zeiden, en kijk waarmee zij jou beantwoorden. Dus ik denk niet dat jij veilig zult zijn voor hun kwaad, en niet beschermt zult zijn voor hun schade, en mogelijk maken zij hiervoor jouw bloed en rijkdom ḥalāl (toegestaan), en degene van hen die het meeste Godsvrees heeft maakt jouw eer en bestraffing toegestaan.”
Dus het is verplicht voor iedere eerlijke persoon om te zeggen over de Imām van Ahl al- Sunnah in latere tijden (Imām Muḥammed) wat de eerlijke personen zeiden die tijdsgenoten waren van de Imām van Ahl al-Sunnah Aḥmed b. Ḥanbal V toen zij (zelf) stil waren en hij sprak. En zij zwak waren en hij opstond: “Voorwaar Aḥmed nam een positie van de Profeten in en wij waren hiertoe niet in staat.”
Einde van de vertaling
🖋 Ridouan Aboe Roemaissa
[1] In onderstaande serie zijn meerdere misvattingen van bijvoorbeeld dr. Yāsir Qāḍī inhoudelijk beantwoord, waaronder zijn claim dat Imāms als al-Shawkānī en as-Ṣanʿānī tegen de Nadjdī daʿwah waren en vele andere misvattingen. Lees en huiver wat deze Imāms nog meer zeiden als wat zij al aangaven in de 3 quotaties in de tekst van dit artikel wat u aan het lezen bent. Hier kunt u meer lezen daarover in het Engels hier
[2] Genomen van het boek Ḥaqīqah al-Walāʾ wa al-Barāʾ fī al-Kitāb wa al-Sunnah. Bayna taḥrīf al-Ghālīn wa taʾwīl al-Djāhilīn wa Barāʾah Daʿwah al-Shaykh Muḥammed bin ʿAbd al-Wahhāb min al-Ṭāʾifatayn. Door al-Shaykh ʿIsām b. ʿAbdullāh al-Sinānī ḥafiḍḥullāh. Gelezen door- en met een voorwoord van al-Imām Ṣāliḥ al-Fawzān ḥafiḍḥullāh. Dār al-Tawḥīd, Marokko, 1e druk 1430/ 2010 bladzijde 28-30.
[3] Het is bekend dat meerdere ʿUlamāʾ voor- en na Imām Muḥammed en zijn studenten van de Nadjdī daʿwah opriepen naar Tawḥīd in al haar facetten en het implementeren van de Sunnah. Maar door hun gebrek aan steun en/of kracht van een staat konden zij facetten van de daʿwah niet implementeren in daad zoals het vernietigen van graftomben, plaatsen van aanbidding waar men afgoden aanbad etc. Ook konden zij niet opstaan tegen hen die deze afgoderij praktiseerden en hen confronteren. Wie ook zich uitte in beklag over zijn onvermogen om deze plekken van Shirk en Bidʿah te verwijderen was de bekende Shāfiʿī grootgeleerde Muḥyī al-Dīn al-Nawawī V (H676) toen hij Allāh smeekte zeggende: “O Allāh! Laat een man opstaan voor jouw godsdienst die de geveinsde pilaar zal breken, en de graftombe zal vernietigen die zich bevindt in Djayrūn (een van de poorten van de grote masdjid in Damascus)” Later werd zijn smeekbede gerealiseerd door Allāh aan de handen van Shaykh al-Islām Ibn Taymiyyah V die deze plekken van al-Shirk vernietigde. Zie: 𝐻̣𝑎𝑞𝑖̄𝑞𝑎ℎ 𝑎𝑙-𝑇𝑎𝑤ℎ̣𝑖̄𝑑 𝑎𝑙-ʿ𝐼𝑏𝑎̄𝑑𝑎ℎ 𝑏𝑎𝑦𝑛𝑎 𝐼𝑏𝑛 𝑇𝑎𝑦𝑚𝑖𝑦𝑦𝑎ℎ 𝑤𝑎 𝑎𝑙-𝑀𝑢𝑡𝑎𝑘𝑎𝑙𝑙𝑖𝑚𝑖̄𝑛, 𝑏𝑙𝑧 136,137
[4] Het is welbekend dat wie de geschiedenis van de Nadjdī daʿwah bestudeerd en het vestigen van de drie Saoedische staten dat men daarbij:
- De Tawḥīd instelde en shirk bestreed. Graven en aanbiddingsplaatsen waar anderen naast Allāh werden aanbeden werden verwijderd zodat het alleenrecht van Allaah aanbidden gevestigd werd.
- Er kwam onderwijs voor de mensen om hun religie te leren met als uitgangspunt de Qurʾān en de Sunnah en de oproep naar al-Tawḥīd en tegen al-Shirk.
- Het gemeenschappelijke gebed en uiterlijke rituelen van de Sharīʿah werden gevestigd.
- Chaos, onveiligheid en strijd tussen stammen werd opgeheven door de mensen onder één leider te plaatsen.
Dit wordt bewezen door geschiedkundige werken van ʿUlamāʾ uit die tijd, oriëntalisten die het gebied bezocht hadden en zelfs sommige tegenstanders van de daʿwah.
[5] Iets wat Imām Muḥammed b. ʿAbd al-Wahhāb V deed nadat de daʿwah al decennia liep en de Imām zowel met geschriften, brieven, openlijke daʿwah shirk in het Arabische schiereiland had bestreden en opgeroepen had naar de Tawḥīd van Allāh. Nadat de eerste Saoedische staat gevestigd werd onder gezag van Imām Muḥammed bin Saʿūd hebben Imām Muḥammed b. ʿAbd al-Wahhāb en zijn kinderen en kleinkinderen en de leiders van Āl Saʿūd uiteindelijk ook gestreden om de Religie te vestigen en tegen de agressie van de leiders die shirk, innovatie en losbandigheid wilden laten doorgaan in hun gebieden.
[6] Kijk deze getuigenis van deze Imām en ook de agressie die hun tijdgenoten hadden om hun shirk in stand te kunnen laten houden!
[7] Mazārāt: Plaatsen waar een ‘heilige’ begraven ligt en waar men heen gaat om shirk– gerelateerde praktijken te verrichten. Zoals de mazār van al-Ḥussein in Irak. Op deze plekken maakt men de plaats zo mooi mogelijke, bouwen om het graf een moskee en andere zaken om daar heen te gaan en om feesten te vieren, te rouwen om de dode, en zelfs om Ḥadj(?!) te verrichten, het aanroepen van de doden, sudjūd voor hen verrichten. Ook komt men met geïnnoveerde beweringen op gezag van Ahl al-Bayt dat er geweldige beloningen zijn in deze shirk die Ahl al-Bayt niet verrichtten. Moge Allaah ons beschermen.